Hereditas Historiae
/

Website hosted by Irène Diependaal to foster some historical knowledge necessary to understand our present times

8 mei 2007 - NRC Handelsblad (opiniepagina)


Nederlands ceremonieel koningschap is een doodgeboren kind   


Met de naderende troonsbestijging van prins Willem-Alexander lijkt de discussie over de toekomst van het Nederlands koningschap intensiever te worden. Zie het artikel van Lambert J. Giebels in Opinie & Debat van 28 april. Giebels is vooral bekend van zijn mislukte strijd om documenten in het Koninklijk Huisarchief in te zien. Zijn persoonlijke missie is niet los te zien van zijn pleidooi voor een ceremonieel koningschap naar Zweeds model. Een tikkeltje rancuneus haalt Giebels uit naar schooljuf Beatrix die 'haar' bewindslieden 'examen afneemt' en zichzelf daarbij op een hoger plan plaatst. Ministers worden nog altijd behandeld als dienaren des konings en de toegang tot het Koninklijk Huisarchief wordt geweigerd aan iedereen die dergelijk verfoeid koninklijk gedrag aan de kaak wil stellen. 'Fout' is de teneur en daarom is een grondwetsherziening nodig om de koningin te depolitiseren.

Een ceremonieel koningschap is geen oplossing voor deze gekrenkte ego's. Giebels is gespecialiseerd in de verhoudingen tussen koning en ministers in de jaren vijftig. Indertijd was sprake van een formele ondergeschiktheid van de ministers aan de koning(in), terwijl de tijdgeest vroeg om andere omgangsvormen. Dit kwam mede tot uiting in de Greet Hofmansaffaire, de specialiteit van Giebels als historicus.

In de jaren zestig ontstond een brede roep om een grondwettelijke bijstelling van de nieuwe relaties: geen ondergeschiktheid maar een nevengeschiktheid. Decennia van felle discussie en officiële rapportages resulteerden in de grondwettelijke bepaling dat koning en ministers samen de regering vormen. De angel zit in de toevoeging: "De koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk". Sinds 1983 hebben ministers alle recht om een eventueel (door)drammerige koningin een toontje lager te laten zingen en de nevengeschiktheid om te zetten in een ondergeschiktheid van de koningin.

Juridisch is er dus geen probleem, maar de stroom aan geruchten doet vermoeden dat er een psychologisch probleem is: individuele ministers dúrven de koningin klaarblijkelijk niet te wijzen op de nevengeschiktheid of haar 'advies' naast zich neer te leggen. Het lijkt wel alsof een aantal ministers als bange zonen en dochters op de koffie gaan bij de koningin, een dominante en imponerende persoonlijkheid. Bovendien voelen deze ministers zich in deze tijden van politieke instabiliteit ook nog eens belaagd door parlement, pers en electoraat. Het staatsrecht biedt geen oplossing voor dergelijke onzekerheidsgevoelens. De roep om een troonswisseling is waarschijnlijk tekenend voor dit politieke probleem: de informele en communicatief sterke Willem-Alexander is een totaal andere persoonlijkheid dan zijn moeder en heeft bovendien niet de dienstjaren waaraan Beatrix op dit moment haar overwicht ontleent.

Bovendien haalt Giebels met zijn  roep om een 'ceremonieel koningschap' een paar dingen door elkaar. Hij stelt dat in Zweden het gedepolitiseerde koningschap is teruggebracht tot een “uitsluitend representatieve en ceremoniële functie”. Alle West-Europese koningen hebben een representatieve functie, maar hun ceremoniële functie is afhankelijk van de omstandigheden en vooral van de historie van het land. Teruggebracht tot  representatie en ceremonie zal het Nederlandse koningschap nauwelijks te onderscheiden van een tweederangs republiek.

Giebels ziet namelijk over het hoofd dat het koninklijk ceremonieel een resultante is van historische tradities. Zweden kent een veel rijkere monarchale historie dan Nederland omdat het in de achttiende eeuw behoorde tot de politiek machtigste landen van Europa. Een absoluut koningschap kwam tot uiting in een omvangrijk koninklijk ceremonieel met praalvertoon en grandeur. In heel Europa verdween de autoritaire macht van de koning, maar het ceremonieel bleef (deels) bestaan en kreeg binnen de constitutionele monarchie een andere functie. Als gevolg van de natievorming ontstond namelijk de behoefte aan een samenbindend persoon. De koning met zijn praalrijke ceremonieel bleek uitermate geschikt te zijn om zowel het kristallisatiepunt als gezicht van de natie te vormen. Het koninklijk ceremonieel versterkte de symbolische functie van het koningschap in eigen land en vormde een visitekaartje in het buitenland. Door de koppeling van handelsmissies aan staatsbezoeken wordt dit koninklijke visitekaartje economisch optimaal geëxploiteerd. Deze extra waarde van het koningschap is grotendeels gelegen in de eeuwenoude koninklijke ceremoniële tradities en de sfeer van koninklijk grandeur. Zonder grandeur is een koningin niet veel meer dan een celebrity uit de damesbladen.

Als gevolg van zijn afwijkende geschiedenis heeft Nederland nauwelijks ceremoniële tradities en paleizen met koninklijke grandeur. Koningin Beatrix moet het nu hebben van haar gedegen toespraken want zij heeft weinig koninklijke grandeur te bieden. Onze paleizen zijn goed beschouwd een geannexeerd stadhuis, een uitgebouwde stadsvilla en wat voormalig jachtverblijven. In en rondom het Zweedse Stockholm staan daarentegen tien paleizen van hoog cultureel niveau welke geheel of gedeeltelijk open zijn voor het publiek. 

Koninklijk ceremonieel praalvertoon is in Nederland beperkt tot Prinsjesdag en de schaal van koetsen en lakeien in livrei steekt magertjes af met gebruiken elders. Onze inhuldigingsceremonieel heeft beslist niet de magnifieke, theatrale aspecten die een koninklijke kroning elders (nog) heeft. De oorzaak moet in het verleden worden gezocht. Koninklijk ceremonieel heeft zijn oorsprong in een autoritair koningschap. Nederland was in de hoogtijdagen van het Europese absolutisme een republiek. Ten tijde van de vestiging van het Nederlandse koninkrijk (1813-1815) was het koninklijk ceremonieel overal op zijn retour en Nederland kreeg een ceremonieel gezien modern koningschap. Koning Willem II (1840-1849) heeft geprobeerd het Nederlands koningschap een uitstraling en grandeur naar buitenlandse maatstaven te geven. Hij deed dit grotendeels op kosten van zijn Russische schoonfamilie en zijn weduwe Anna Paulowna moest een persoonlijk faillissement in de juiste banen zien te leiden. Koning Willem III (1849-1890) had vele (bouw)plannen maar weinig financiële fondsen. 

In feite wil Giebels geen “ceremonieel koningschap”, maar een zuiver symbolisch koningschap dat bovendien ontdaan is van zijn politiek inhoudelijke aspecten. Hij vergeet dat het mes aan twee kanten snijdt: dankzij de goede voorbereiding heeft Beatrix én een toegevoegde waarde bij het wetgevingsproces én een mogelijkheid om via de werkbezoeken het representatieve en symbolische koningschap optimaal in te vullen.

Schrap bovendien een ceremonie als Prinsjesdag en een belangrijk stuk symboliek valt weg. Door in vol ornaat te verschijnen worden namelijk de machtsverhoudingen en het wederzijds respect fysiek uitgedrukt. Vroeger waren parlementaire opening en sluiting een zaak van de koning. Tegenwoordig nodigt de Verenigde Vergadering de koning uit om namens de regering het beleid van het komende jaar uiteen te zetten. Het primaat van het parlement wordt op ceremoniële wijze fraai geïllustreerd in Groot-Brittannië, de moeder van de West-Europese constitutionele monarchie: de letterlijk gekroonde koningin moet op de deur van Hogerhuis kloppen voordat zij mag binnentreden. 

Zonder praalrijke ceremonie blijft een symbolisch koningschap over dat weinig appeal zal hebben in binnen- en buitenland. Niemand wordt warm of koud van beelden van koningin Beatrix in de saaie vergaderzaal van de Raad van State. Koninginnedag 2007 stond dit jaar weer in teken van de vraag hoe lang we nog naar al dat koekhappen en tobbedansen moeten kijken. Een ceremonieel koningschap is in Nederland een doodgeboren kind.



Dit artikel werd op 8 mei 2007 gepubliceerd op de opiniepagina van NRC Handelsblad onder de kop: "Nederlands koningschap mist grandeur. Door gebrek aan paleizen is een ceremonieel koningschap een doodgeboren kindje". Het was een reactie op een artikel van de historicus Lambert Giebels, een voorpublicatie uit zijn boek over de Greet Hofmansaffaire, over zin en onzin van het ceremonieel koningschap.

Bij dit artikel plaatste de redactie van NRC Handelsblad een aantal citaten uit het artikel van Lambert Giebels:

'Wanneer de koningin uit de regering wordt gehaald, wordt deze ontdaan van een niet democratisch te legitimeren component. De regering wordt daarmee ook ontlast van een dood gewicht, te weten de talrijke inventies van de koningin in besluitvorming die volkomen overbodig zijn en die [...] geen toegevoegde waarde hebben. [...] Het wetgevingscircuit zou worden bekort, Koninklijke Besluiten worden gewoon regeringsbesluiten, en talrijke benoemingen worden ontlast van de koninklijke handtekening. [...]'

'Verlichting van het staatsbestel wordt voorts ook bereikt, wanneer het staatshoofd uit de kabinetsformatiepraktijk wordt gehaald. Wat na een depolitisering van onze constitutionele monarchie overblijft, is een ceremonieel, en daardoor politiek onbelast, koningschap. [....]'

'Wellicht juicht Willem-Alexander een ceremonieel koningschap wel toe. [...] De communicatieve en sociale vaardigheden die de aanstaande koning tentoonspreidt, lijken hem alle kansen te bieden een populaire vorst te worden. Hij heeft bovendien een geheim wapen aan zijn zijde, de aanstaande koningin Máxima, wier gaven van hoofd en hart ongetwijfeld beter tot hun recht komen, wanneer ze niet worden ingesnoerd in een protocollair keurslijf.'


Nadere toelichting in het najaar van 2015: 

Inmiddels heeft Nederland 16 tot 17 miljoen inwoners. 

In het najaar van 2015 werden een aantal vertrekken van Huis ten Bosch, waaronder de beroemde "Oranjezaal", ter voorbereiding op een belangrijke restauratie van het paleis, beperkt opengesteld voor het publiek. Na de restauratie zal het paleis gaan dienen als woon- en werkpaleis voor koning Willem-Alexander, koningin-echtgenote Máxima en hun kinderen.

Huis ten Bosch is in de zeventiende eeuw gebouwd om te dienen als buitenverblijf van de Oranjes. Het heeft pas later een paleisfunctie gekregen. In de Bataafse periode (1795-1806) was binnen Huis ten Bosch, met oog op de Oranjezaal, een museum gevestigd (de "Nationale Konst-Galerij" - geopend op 31 mei 1800)Huis ten Bosch lag vroeger buiten Den Haag. Pas in de twintigste eeuw werden de Haagse wijken naast het paleis en het Haagse bos aangelegd. In de negentiende eeuw diende het paleis nog als buitenverblijf. In de onderhandse akte van scheiding van tafel en bed van koning Willem III en koningin-echtgenote Sophie werd bijvoorbeeld formeel geregeld dat de twee huwelijkspartners in de wintermaanden woonden in Paleis Noordeinde, de officiële winterresidentie van koning Willem III. Koning Willem III en koningin-echtgenote Sophie hadden daar, na hun scheiding van tafel en bed in 1855, gescheiden privé-appartementen. Paleis Noordeinde had in de negentiende eeuw een woonfunctie en een werkfunctie. Een aantal leden van het koninklijke huishouden, hofdignitarissen met een functie waarvoor zij betaald werden uit het staatsinkomen van "de Koning", had een formele werkplek binnen het paleis. Een (beperkt) aantal hofdignitarissen woonde ook binnen het paleis. Het ceremoniële hof kwam, tijdens festiviteiten, bijeen in Paleis Noordeinde. In de wintermaanden, tijdens het seizoen van de Haagse society, traden koning Willem III en koningin-echtgenote Sophie naar buiten toe als getrouwde partners. In de zomermaanden mei tot en met november verbleef koning Willem veel op Het Loo in Apeldoorn, terwijl koningin Sophie zich terugtrok op Huis ten Bosch en reizen maakte naar het buitenland. Voor de scheiding van tafel en bed van koning Willem III en koningin-echtgenote Sophie en zijn gevolgen, zie verder: Irène Diependaal, Emma. Hoedster van Wilhelmina's erfenis (2013), bladzijde 102 tot en 117. 

In het verleden had de Koning recht op zowel een winter- als zomerverblijf. Dit was geregeld via de Grondwet, in de sectie "Van het inkomen der Kroon". 'Den Koning worden tot deszelfs gebruik, zomer- en winterverblijven in gereedheid gebracht, voor welker onderhoud echter niet meer dan f 100.000 jaarlijks, ten laste van den Lande kunnen worden gebracht.' Dit grondwetsartikel is in 1972 komen te vervallen. Zie voor vroegere versies van de Grondwet: www.denederlandsegrondwet.nl.  

 

Oranjezaal in Huis ten Bosch, noordwand. Copyright: Staat der Nederlanden/Koninklijke verzamelingen, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Den Haag, foto: Margareta Svensson.